Malletfinger

Een malletfinger ontstaat doordat u de gestrekte vinger stoot. Wanneer dit gebeurd scheurt de strekpees los van de aanhechting aan het bot van het bovenste vingerkootje. Het  bovenste kootje van de vinger gaat afhangen en kan niet meer gestrekt worden. 

Meestal wordt een malletfinger behandeld met een spalk die de vingertop in een licht overstrekte stand houdt. Het is uitermate belangrijk dat u een goed passend spalkje heeft, bijvoorkeur is deze op maat gemaakt. Op deze manier kunnen de peesuiteinden weer aan elkaar groeien. De spalk moet zes tot acht weken blijven zitten zonder dat het topje ook maar één keer buigt. U mag de spalk niet zelf af doen.

Tijdens de handtherapie wordt een spalkje gemaakt en krijgt u instructie over het verdere verloop. U komt regelmatig terug om de spalk en vinger onder begeleiding schoon te maken. U krijgt ook oefeningen om het middengewricht (PIP) wel te blijven buigen van de aangedane vinger. 

Na zes tot acht weken mag u voorzichtig beginnen met het bewegen van uw vingertop. Gedurende de eerste twee weken na de spalkperiode mag u drie tot vijf keer per dag de spalk afdoen om te oefenen. De oefeningen bestaan uit het actief strekken van uw vinger en het langzaam opbouwen van het buigen. Tussen het oefenen door moet de spalk gewoon weer aan. Na deze periode mag het spalkje langzaam afgebouwd worden. 

De spalken die wij maken zijn tijdelijke of proefspalken en vallen onder de behandeling ergotherapie/handtherapie.